Beerputkoorts: de hygiënische revolutie en een veranderend stadsbeeld

12/07/2016 door Jeroen van den Biggelaar

deel Deel op Facebook Deel op Twitter Deel op LinkedIn Deel via e-mail

De architectonische schoonheid en het romantische beeld van de grachtengordel zal nu, net als in de 19de-eeuw, een blijvende indruk maken op menige toerist. Echter, gaan we voorbij het gezichtsvermogen alleen, zoals de Franse auteur E. Texeir in 1857 deed, dan krijgt het verhaal een andere wending. De lucht van de grachten, waar een aanzienlijk deel van de bewoners hun excrementen en vuil in lieten verdwijnen, was alles behalve romantisch. En tevens problematisch voor de volksgezondheid, zo werd bewezen in een Engels experiment uit 1859, waarbij vogels en honden in een houten kist werden opgesloten boven een sterk riekende beerput. De hijgende, brakende en stervende dieren leverde het empirische bewijs dat rioollucht ziekmakend moest zijn: beerputkoorts was de diagnose.

 

De vervuiling van het stadswater was een probleem van alle tijden, maar door de sterke toename van de bevolking en industriële bedrijvigheid in de tweede helft van de 19de eeuw werd het grachtenwater een extra dodelijke cocktail van fecaliën, huisvuil, slachtafval, en chemicaliën, die door de lozing van stoom en warm koelwater ook nog in versnelde ontbinding raakte. Reeds in de jaren 1850 werden daarom de eerste grachten gedempt, maar de grote golf vond plaats tussen 1865 en 1895, waarbij vooral veel slecht doorstromende dwarsgrachten het moesten ontzien. Echter, de riolering die in de gedempte grachten werd aangelegd leegde veelal op andere grachten, waardoor het probleem slechts werd verplaatst. Zo constateerde dokter S. Coronel in 1892 dat de grachten nog steeds kampten met slibbanken van ontlasting, die het water ‘bij geringe beweging door scheepvaart of plasregens aan zijn oppervlakte duizenden gasbellen doet opwerpen of een rood gekleurd vlies vertoont’.

 

Hygiëne was echter niet het enige argument om de grachten te dempen. In 1868 had een Nederlandse onderzoekscommissie namelijk het verband gelegd tussen epidemieën en vervuild drinkwater, waarmee de rioolluchthypothese als oorzaak van besmettelijke ziektes werd ontkracht. Toch bleef de geur (indirect) een belangrijke oorzaak voor demping. Door de komst van de tram, de trein en later de auto, werd het voor de gegoede burgerij namelijk mogelijk om de stinkende Amsterdamse grachten in te ruilen voor de frisse nieuwe stadswijken rondom het Vondelpark, of de groene buitengebieden in het Gooi en Zuid-Kennemerland. Dagelijks zouden ze pendelen tussen hun woningen in het groen en hun kantoren of winkels in de binnenstad, waar cityvorming geleidelijk op gang begon te komen. De economische infrastructuur van de stad, van oudsher geworteld in het brakke water van de grachten, verplaatste zich naar het droge. Met hun ongekende snelheid en efficiëntie zouden tram en auto, de vervoersmiddelen van de toekomst, het stadsbeeld in rap tempo veranderen.

 

Tot aan de eeuwwisseling was het protest tegen demping – alhoewel aanwezig – niet significant. Het dempen van de grachten was een symbool van sociale en economische vooruitgang: het risico op ziekte werd teruggedrongen terwijl de grondprijzen stegen en de nauwe, onderhoudsgevoelige kades en bruggen plaats maakten voor moderne, ruime boulevards. Maar in 1901 komt daar verandering in, toen het pas opgerichte Genootschap Amstelodamum, het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, en de Kunstenaarssociëteit Arti et Amicitae protest aantekenden tegen het dempen van de Reguliersgracht omwille van het stadsschoon. Het georganiseerde protest had effect: de plannen werden opgeschort, toen nog tot grote ontevredenheid van omwonenden. De strijd tegen de cityvorming en het verkeer in de Amsterdamse binnenstad begon gestalte te krijgen, maar het zou nog ruim honderd jaar duren voorat de Amsterdamse grachten op de Werelderfgoedlijst werden opgenomen.

 

Literatuur:

Ida Jager, Hoofdstad in gebreke. Manoeuvreren met publieke werken in Amsterdam 1851-1901, Rotterdam 2002.

Juliette Roding (red.), Schoon en net. Hygiëne in woning en stad, Den Haag 1986.

Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw, Amsterdam 2010.

Jeanine van Rooijen, De drooglegging van Amsterdam. Een onderzoek naar gedempt stadswater, Amsterdam 1995 [Onderzoeksverslag Monumenten en Archeologie Amsterdam].

deel Deel op Facebook Deel op Twitter Deel op LinkedIn Deel via e-mail

Blijf op de hoogte via e-mail

Vul uw e-mailadres in om bericht te krijgen bij nieuwe blog- en nieuwsberichten op deze website.

Kaart van Amsterdam met in het zwart de grachten en een deel van het Ij die in de 19de eeuw werden gedempt (website Ruimtelijke Plannen Amsterdam).

De achterzijde van de panden aan de Nieuwezijds Achterburgwal. Deze gracht werd rond 1867 gedempt en omgedoopt tot Spuistraat (Stadsarchief Amsterdam).

De Rozengracht werd gedempt rond 1888 (Stadsarchief Amsterdam).

De Warmoesgracht werd in 1889 gedempt en draagt sindsdien de naam Raadhuisstraat (Stadsarchief Amsterdam).