Huis Caron door Fran§ois Caron
12/08/2016 door Alexander Westra
Requiem voor een winkelarchitect
Aan het deel van de Keizersgracht dat onderdeel uitmaakt van de tussen 1613 en 1625 gerealiseerde Derde Uitleg van de stad Amsterdam, staat op nummer 329 een uit rond 1740 stammend grachtenhuis. De gevel is bekroond met een fraaie omhoog gebogen lijst met twee vazen en decoraties rond het vlieringluik. Vanaf het straatniveau tot en met de eerste verdieping heeft de gevel van het huis een ingrijpende transformatie ondergaan: deze is vormgegeven in art-nouveaustijl. De Amsterdamse architect Fran§ois Marie Joseph Caron woonde en werkte van 1901 tot 1940 in dit grachtenhuis. Hij ontwierp na aankoop van het pand door zijn echtgenote de gevelaanpassing; tevens liet hij het interieur van het souterrain, de bel-etage en de eerste verdieping in lijn met de voorgevel restylen.
Over Caron zelf is buiten zijn oeuvre, dat tot op heden overigens niet geïnventariseerd is, weinig bekend. Vincent van Rossem wijdde in 2009 in het blad De Binnenstad een artikel aan zijn architectonische werken, en noemt hem ‘De kleine meester van de Amsterdamse Jugendstil’.(1) Caron richtte zich met name op winkelwoonhuizen. Na 1900 was hij in toenemende mate werkzaam voor het warenhuis Vroom & Dreesmann, waarvoor hij in Amsterdam en andere Nederlandse steden verscheidene gebouwen ontwierp. Zijn bekendste werk in Amsterdam is het uit 1896 stammende en behouden gebleven pand aan de Haarlemmerdijk 39, een uitgesproken jugendstilontwerp, met een winkelpui voor een handel in vis en fruit en rijk gedecoreerd met tegeltableaus.
Caron stierf op 12 maart 1945 ‘na een langdurig geduldig gedragen lijden, meermalen gesterkt door de H.H. Sacramenten der Stervenden’ in het Sint Liduina Ziekenhuis te Purmerend, waar hij sinds 1940 verbleef. Er verscheen slechts één rouwadvertentie in de pers, en wel namens ‘zijn geliefde broer’, met daaronder alleen de naam van J.G.A. Krouwels, een zwager die tevens executeur-testamentair was.(2) In de pers verschenen voor zover bekend geen necrologieën. Reden genoeg om nogmaals aandacht te besteden aan deze bijzondere architect en een kijkje te nemen in het huis dat hij naar eigen smaak en wensen verbouwde en waar hij gedurende bijna veertig jaar woonde en werkte.
Caron
Fran§ois Marie Joseph Caron is op 19 maart 1866 geboren in Amsterdam. Hij was het vierde kind van Jean Marie Celestin Caron, een in 1816 in ‘s-Gravenhage geboren kantoorbediende, en Margaretha Francisca Theonville, geboren in 1823 te Amersfoort. Het gezin woonde op de Haarlemmerdijk 36. Francois woonde tot 1901 bij zijn ouders thuis. In dat jaar huwde hij met Adriana Joanna Maria Lenfring (1866-1936), met wie hij de Keizersgracht 329 betrok.(3)
Over de leerjaren van Caron als architect is niets bekend. In deze periode leerde men het vak meestal in de praktijk door in de leer te gaan bij een architect. Zijn eerste bekende ontwerp stamt uit 1890 en betreft een woonwinkelhuis in de stijl van de Hollandse neorenaissance. Dit project werd gepubliceerd in het Vademecum der Bouwvakken.(4) Het inmiddels gesloopte pand stond aan de Haarlemmerdijk 36. In de jaren daarna ontwierp hij verschillende woonwinkelhuizen en verbouwingen van panden tot woonwinkelhuis.
Fran§ois kwam uit een katholiek gezin, en was zoals uit enkele zaken blijkt zelf ook belijdend katholiek. Tussen 1894 en 1899 dreef hij samen met zijn compagnon Josef Wilhelmus De Bruyn een atelier voor Rooms-Katholieke kerkbenodigdheden. Een advertentie uit 1898 vermeldt: ‘Caron & De Bruyn, Singel No 284, bij de Gasthuismolensteeg, Amsterdam. Atelier van Kerkelijke Borduurwerken. Restauratie van antieke gewaden en gobelins. Altaarsieraden, beelden enz.’ Nadat Caron en De Bruyn in 1899 uit elkaar waren gegaan zette Caron nog enige jaren een eigen zaak voort op de Keizersgracht 329. Een advertentie uit 1901 vermeldt: ‘Kerkelijke Borduur- en Kunstwerken. Kasuifels. Caron, Vaandels. Keizersgracht 329, Amsterdam’.(5) Een personeelsadvertentie van Caron in De Tijd uit 1919 luidt: ‘Gevraagd een R.K. Bouwkundig Opzichter, om direct in betrekking te treden. Zich per brief met inlichtingen te wenden aan den Architect F.M.J. Caron, Keizersgracht 329′.(6) Blijkbaar gingen de zaken goed.
Adriana Lenfring kocht het pand aan de Keizersgracht in 1900. Na de aankoop ontwierp Caron een wijziging van de voorgevel en het souterrain. Vervolgens betrokken zij en Adriana’s moeder Johanna Geertruida Bakker (1834-1918) het huis. Het echtpaar bleef kinderloos. Adriana overleed in 1936. Caron lijkt op latere leeftijd een tamelijk teruggetrokken en eenzaam leven te hebben geleid. Hij was kinderloos weduwnaar sinds 1936, en speelde geen actieve rol in het verenigingsleven of aan het beroep van architect verbonden organisaties. Eind 1940 verhuisde hij vanwege gezondheidsredenen naar het St. Liduina Pension te Purmerend, waar hij na een lang ziekbed tegen het einde van de oorlog overleed.
Op enkele ongedateerde vooroorlogse foto’s van de Keizersgracht die zich in het Amsterdams Stadsarchief bevinden staat ook nummer 329 afgebeeld. Op een van deze foto’s blijkt na sterk inzoomen een naar buiten kijkende man achter het raam te staan. Hij bevindt zich op de bel-etage van nummer 329 en kijkt over de lage vitrages heen richting de gracht. We zien een man van middelbare leeftijd, met bril en stropdas. Waarschijnlijk is het Fran§ois Caron, die bij toeval is vastgelegd op de foto; enigszins vergelijkbaar met de modefotograaf Thomas uit de film Blow-up van de Italiaanse regisseur Antonioni, die bij uitvergroting van enkele door hem in een park gemaakte foto’s ontdekt dat hij onbedoeld getuige is geweest van een moord.
De gevel
Keizersgracht 329 en 331 zijn rond 1740 gebouwd als tweeling; het linker huis voor Jan Isaak Fremeux, en het rechter voor Jacobus van Dijk. De huizen hadden identieke voorgevels met een driepasvormige bekroning met twee vazen, met daarbinnen een hartvormig venster omringd door decoraties. Nummer 329 heeft de gevel uit 1740 behouden; die van nummer 331 is in de 19de eeuw vervangen door een rechte lijstgevel.(7)
Het huis op nummer 329 bestaat uit een souterrain, bel-etage en drie verdiepingen. Het huis heeft een achterhuis van een aantal verdiepingen, dat door middel van een tussenlid verbonden is met het voorhuis. Tussen voor- en achterhuis bevindt zich een binnenplaats, die op de begane grond dichtgezet is.
Bij de verbouwing door Caron is de voorgevel van het souterrain tot en met de eerste verdieping ingrijpend gewijzigd.(8) De links geplaatste stoep werd gesloopt en de entree ter hoogte van de bel-etage verplaatst naar het straatniveau; tevens kwam hier een inpandig portiek. De bel-etage kreeg een groot venster met drie ramen, en op de eerste verdieping werd een balkon aangebracht. Het linker venster veranderde Caron in een deur ten behoeve van de toegang tot het balkon. Teneinde het souterrain beter bruikbaar te maken liet Caron de balklaag tussen souterrain en bel-etage naar boven verplaatsen. De voorgevel kreeg tot en met het balkon een uitgesproken art nouveauvormgeving, met donkergele baksteen, smeedijzer en natuurstenen pui.
Indeling
Het souterrain, dat daarvoor ongedeeld was, kreeg links een vestibule en een lange gang. Aan het eind van de gang ontwierp Caron op de plek van de vroegere trappen een nieuw trappenhuis met grote glas-in-loodramen aan de kant van de binnenplaats. Vanuit de gang gaven twee deuren toegang tot de naastgelegen ruimte, op de plattegrond ‘Magazijn’ geheten.
Aangezien er van het pand alleen een plattegrond van het souterrain bewaard is gebleven, is niet bekend hoe het huis precies was ingedeeld. Het souterrain deed in de eerste jaren na 1901 dienst als winkel en atelier voor de handel in katholieke kerkbenodigdheden van Caron. Op vooroorlogse foto’s is het souterrain meestal afgesloten met een rolluik. De bel-etage met een en suite geschakelde voor- en achterkamer diende waarschijnlijk als ontvangst- en werkkamer van de architect; het lijkt niet erg waarschijnlijk dat hij zijn klanten helemaal naar de eerste verdieping liet klimmen. De eerste verdieping met balkon diende dan mogelijk als woonkamer, en de drie bovenliggende verdiepingen bevatten slaapkamers en onderdak voor het huispersoneel. Het achterhuis had op souterrainniveau een keuken; over de functie van de bovenliggende kamers is niets bekend.
Uit onder andere personeelsadvertenties blijkt dat de heer en mevrouw Caron er in elk geval een dienstbode op nahielden. Zo plaatsten zij in De Gooi- en Eemlander uit 1919 de volgende advertentie: ‘Wordt gevraagd een Dienstbode, in klein gezin van twee personen een burgerpot kunnende koken en huiselijke bezigheden verrichten. Adres: Mevr. CARON, Keizersgracht 329, Amsterdam’.(9) De woningkaart van nummer 329 vermeldt tijdens de bewoning door de Carons een gaan en komen van achtereenvolgens negen vrouwen, met een tussenpoos van slechts enkele jaren; waarschijnlijk allen dienstbode. Van huurders wordt tot 1940 geen melding gedaan.
Interieur
Bij binnenkomst via het betegelde portiek, dat door een fraaie smeedijzeren traliedeur in art-nouveaustijl van de straat afgescheiden kan worden, valt de sierlijke voordeur met glas-in-loodramen op. Het glas in lood bevat een doorlopende voorstelling van felblauwe bloemen aan gebogen ranken. Tussen de gang en de vestibule bevindt zich een deur met daarin gezandstraald glas met eveneens art-nouveaumotieven. Het bovenlicht en de zijlichten van de deur bevatten glas in lood met een voorstelling van groene ranken in frisse kleuren; in het bovenlicht prijkt een oranje bloem met vlinder. De gang is met marmer betegeld, en de wanden zijn gelambriseerd met keramische tegels in gebroken wit met donkere plint en sierranden.
Aan het eind van de gang vormt het trappenhuis misschien wel het meest verrassende aspect van het huis. De trap met kwart is sierlijk vormgegeven. De balustrades zijn geornamenteerd en bevatten in de openingen smeedijzeren versieringen. Op de bel-etage bevindt zich een hoog oprijzende trappaal. De houten lambrisering van het trappenhuis wordt voortgezet in de gang van de bel-etage. Het trappenhuis krijgt licht via grote vensters in de aan de binnenplaats gelegen muur. Hier bevinden zich ter hoogte van de bel-etage en de eerste verdieping glas-in-loodramen. Beide ramen bevatten een doorlopende landschappelijke voorstelling in zomerse kleuren: een van een door heuvels omringd meer met een zeil- en roeiboot, en een bergachtig landschap met bomen, een huisje, bloemen en een vogel in de lucht. De ramen zijn omkaderd door een golvende rand van donkergeel glas, waarin de art-nouveaumotieven van het huis terugkeren.
Het glas in lood van de Keizersgracht 329 kenmerkt zich door de afwezigheid van zware symboliek: zomerse en licht getinte taferelen, met bloeiende bloemen, groene ranken en bomen en rustgevende landschappen. Voor fanatieke iconografen zou de vogel in de lucht een verwijzing naar de Heilige Geest kunnen zijn. De bloem en de vlinder verwijzen mogelijk naar het verlangen van het pasgetrouwde echtpaar naar kinderen; een verlangen dat overigens nooit verwezenlijkt is. Deze interpretaties blijven echter speculatief. De ramen, die speciaal voor dit huis ontworpen zijn, bevatten geen signatuur van de ontwerper of de naam van het atelier waar zij vervaardigd zijn.
De overige vertrekken van het huis bevatten nog enkele overblijfselen uit 1901. De voorkamer op de bel-etage, waar Caron waarschijnlijk zijn klanten ontving, heeft een jugendstil stucplafond met versierd middenstuk en hoekornamenten en een in grijswit marmer uitgevoerde schouw.
Glas in lood in woonhuizen
Tijdens de middeleeuwen beleefde glas in lood zijn eerste bloeiperiode, met name als beglazing voor kerkelijke gebouwen. Na de 17de eeuw verloor de techniek steeds meer haar populariteit. Rond 1800 werd zij in Nederland nauwelijks meer toegepast. Glas in lood onderging in de tweede helft van de 19de eeuw echter een ongekende opleving, die tot ver in het interbellum zou voortduren. Tot rond 1880 beperkte de herleving van glas in lood zich in Nederland voornamelijk tot religieuze gebouwen. De architect Pierre Cuypers heeft in Nederland een belangrijke rol gespeeld in de herleving van de belangstelling voor glas in lood en de bijbehorende glasschilderkunst. Cuypers en andere architecten bouwden talloze nieuwe katholieke kerken in vaak neogotische stijl. Deze kerken dienden van passende versieringen en kunstwerken voorzien te worden. Dit leidde tot de oprichting van ateliers of kunstwerkplaatsen, waar verloren gegane ambachtelijke technieken nieuw leven ingeblazen werden.(10) Gedurende de laatste twee decennia van de 19de eeuw deed glas in lood zijn intrede in Nederlandse woonhuizen; rond 1920 werd glas in lood in praktisch elk woningbouwproject toegepast.
De arts-and-craftsbeweging heeft de toepassing van glas in lood in belangrijke mate gestimuleerd. Deze beweging was voornamelijk een Britse en Amerikaanse aangelegenheid, maar heeft een langdurige invloed uitgeoefend op de internationale ontwikkeling van de vormgeving, kunstnijverheid en binnenhuisarchitectuur, ook in Nederland. De kunstenaars streefden naar ambachtelijke en handmatig geproduceerde voorwerpen, waarbij de intrinsieke schoonheid van de gebruikte materialen benadrukt werd. Van meet af aan genoot glas in lood hun bijzondere belangstelling. De opkomst van de internationale art-nouveaustijl droeg eveneens bij aan de verspreiding van glas in lood in woonhuizen. Architecten zoals Victor Horta, Henry van den Velde en Hector Guimard speelden daarbij een belangrijke rol. Zij vonden in Nederland al snel navolging.
Door de algemeen groeiende welvaart en toename van de bevolking ontstond er vanaf circa 1890 een groeiende groep welvarende burgers die zich glas in lood kon permitteren. Als onderdeel van het architectonisch ontwerp van een woonhuis droeg glas in lood bij aan de esthetische ervaring en uitstraling van de woning. Het speelde een verbindende rol tussen vertrekken onderling en de werelden binnen en buiten. Door de filtering en tempering van het binnenvallende daglicht verleende het kleur en sfeer aan het interieur. Het glas en lood van de Keizergracht 329 is hier een sprekend voorbeeld van.
Art nouveau in Amsterdam
Door zijn verbouwing doorbrak Caron iets van de strenge scheiding tussen binnen en buiten die zo kenmerkend is voor Amsterdamse grachtenpanden. Hij bracht meer licht in het diepe en smalle huis: door de grote ramen in het trappenhuis, de beglazing in de voordeur en het vergroten van de raampartij op de bel-etage. Met het balkon aan de voorzijde gaf hij het huis een extra verbinding met de buitenruimte.
Het traditionele Amsterdamse grachtenhuis had geen balkon; enkele uitzonderingen daargelaten beschikten alleen zeer chique grachtenpanden over een balkon aan de voorgevel. Pas in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw verschenen her en der Franse balkons, die soms iets uitstaken. De architect Gerrit A. van Arkel (1858-1918) paste erkers, loggia’s en balkons toe in zijn ontwerpen, waarvan sommige zich in de Grachtengordel bevinden. Het ver uitstekende balkon over de volledige breedte van het pand in opvallende art-nouveaustijl kan voor de periode rond 1900 dan ook als een bijzonderheid en zeldzaamheid binnen de Grachtengordel beschouwd worden.
De bloeitijd van de art nouveau lag tussen circa 1890 en 1905; daarna nam de populariteit van deze stijl snel af. Parijs en Brussel waren een van de belangrijke centra van deze nieuwe internationale stijl. Hier ontwikkelde zich de zwierige en krullende variant van de art nouveau, met het bekende zweepslagmotief, de sierlijk gebogen lijnen en organische vormgeving. De Haarlemmerdijk 39 en Keizergracht 329 laten zien dat Caron zich met name door deze variant liet inspireren; elementen van deze huizen zijn terug te vinden in bijvoorbeeld het door de Belgische architect Victor Horta in 1893 ontworpen H´tel Tassel in Brussel. In de Nederlandse architectuur en kunstnijverheid is deze stijl nooit heel populair geworden. Nederland ontwikkelde een eigen variant van de art nouveau, ook wel aangeduid met de term ‘nieuwe kunst’, die over het algemeen minder uitbundig was en waarin ontwerpen op systeem (op basis van geometrische principes) de voorkeur genoot. Het architectonische gedachtegoed van Berlage heeft hierbij een rol gespeeld. Berlage beschouwde de jugendstil als een oppervlakkig modeverschijnsel en keurde de veelvuldige toepassing van niet-functionele decoraties af. Wel waren er geografische verschillen: zo kreeg de Frans-Belgische art nouveau in Den Haag meer voet aan de grond dan in Amsterdam.
Caron getuigt met zijn verbouwing van een Amsterdams grachtenpand in art-nouveaustijl zeker van moed en eigenzinnigheid. Mogelijk heeft hij deze creatie ook gebruikt als showroom voor zijn klanten. Het betreft hier een verbouwing van een woonhuis tot woonwinkelhuis, een specialiteit van Caron waar in de periode rond 1900 veel vraag naar was in Amsterdam. De daarna door Caron ontworpen winkels en warenhuizen laten zien dat hij na 1901 al snel overstapte naar andere stijlen; de door hem ontworpen winkel aan de Damstraat 7 met een geheel verglaasde voorgevel en de winkel van Vroom & Dreesmann aan de Weesperstraat 68-70 getuigen hiervan. Voor dit katholieke winkelbedrijf ontwierp hij tevens het spectaculaire en kolossale warenhuis tussen het Rokin en de Kalverstraat. Dit in 1912 geopende gebouw beschikte over onder andere liften, roltrappen, een eigen telefooncentrale voor bestellingen en een enorme glazen dakkoepel . Daarmee wordt het wel als het eerste echte warenhuis in Amsterdam beschouwd.
Met dit en andere ontwerpen kan Caron dan ook als Nederlandse pionier op het gebied van de bouw van grote winkels en warenhuizen beschouwd worden. De door hem zelf ontworpen woning en werkplek aan de Keizersgracht 329, waar hij dit alles bedacht en uitwerkte, is tot op de dag van vandaag behouden gebleven; dit in tegenstelling tot veel van zijn andere scheppingen.
Noten
1. V. van Rossem, ‘Amsterdam 1900. Fran§ois Marie Joseph Caron (1866-1945)’, Binnenstad (2009) nr. 237.
2. Bericht in De Tijd van 23-3-1945.
3. Stadsarchief Amsterdam: Archiefkaarten, Bevolkingsregisters, Gezinskaarten, Woningkaarten en Kadaster.
4. ‘Ontwerp Winkelhuis’, Vademecum der Bouwvakken. Tijdschrift voor allen, die belang stellen in eenige tak van kunst en nijverheid, bij het bouwen beoefend; verkoop, rechtspraak, en alles wat tot nuttige verspreiding geschikt is, 5 (1890) nr. 20, pp. 173-174.
5. Berichten in De Tijd van 3-7-1998 en 15-12-1901 en bericht in de Nederlandsche Staatscourant van 07-10-1899.
6. Bericht in De Tijd van 18-7-1919.
7. Grachtenboek. Naar de oorspronkelijke tekeningen van Caspar Philips Jacobszoon te Amsterdam. Met geschied- bouwkundige beschrijvingen door E. van Houten. Amsterdam, 1962.
8. Blauwdruk van de bouwtekening uit 1901 door F.M.J. Caron, BWT-archief van de Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum.
9. Bericht in De Gooi- en Eemlander van 5-4-1919.
10. A. Westra, ‘Bouwmaterialen. Glas in lood’, in: B. Laan, E. Koldeweij en C.P. Krabbe (red.), Wonen in een monumentaal huis, Amsterdam 2012, pp. 239-255.